|
Nuenens - KlankleerLaatste wijziging: 4 juni 2013
Dit schema - i.p.v. óó kunnen we ook gewoon oo schrijven en i.p.v. óój ook gewoon ooj, zoals we ook ee schrijven voor een lang aangehouden Nederlandse i en eu voor een lang aangehouden Nederlandse u - behelst een ordening van klinkers op grond van hun fonetische eigenschappen. Fonetische eigenschappen van een klank zijn hoorbare kenmerken die samenhangen met het aandeel dat verschillende delen van de mond en de stembanden in hun vorming hebben. We noemen een klank achter als het articulatiepunt - dat is het punt waar de mondholte tijdens het uitspreken van de klank het engst is - achter in de mond ligt. De klanken in het schema ter linkerzijde zijn meer open, rechts meer gesloten. Het Nuenense klanksysteem kent dus vijf openingsgraden. Al die onderscheidingen zijn bewijsbaar relevant, zoals met betekenistegenstellingen als zèèj (zaai) en zééj (zijde, spek bv.) wèèj (weide) en wééj (wijde), hèjt (hitte) en héjt (heet, bvnw), blèj (blij) en bléj (blijft), rèèj (rijd) en rééj ('n rij), kòm (ik kom) en kóm ('n kom), Gòt (God) en gót (gij gaat), bòt (bod) en bót (bot), kööre (kuieren) en keure (keuren), böske (bosje) en buske (busje) aangetoond kan worden. Een complete reeks is bat (bad), bèt (Elisabeth), bét (bed), bit (bidt), biet (biedt), bòt (bod) , bót (adj. bot). De eigenschap rond heeft met lippenronding te maken. Tegenover rond staat gespreid. Het duidelijkst is de ordening op de middenbalk 2 : de daar geplaatste klanken worden naar rechts toe alleen maar voorlijker. Als een klank rond is, zoals op de balken 1 en 3, is de achterlijkheid en de voorlijkheid moeilijker zuiver vast te stellen. Binnen een veldje van het schema staan meestal tweetallen van klinkers. Het verschil tussen beide is kort tegenover lang of ongespannen tegenover gespannen. In het Nederlands is het verschil tussen dor en door niet een zaak van kort tegenover lang maar van ongespannen tegenover gespannen. In het Nuenens is het verschil tussen stik en steek zuiver een zaak van kort tegenover lang. Als je stik lang aanhoudt krijg je precies steek. Deze uitspraak geeft dus heel precies weer hoe men zich de uitspraak van de Nuenense ee moet voorstellen. In het Nederlands is dat alleen bij wir tegenover weer het geval. Je kunt ook zeggen: de Nederlandse ee is ongespannen als die voorafgaat aan een r. In andere gevallen is die gespannen, dat wil zeggen ze wordt gevolgd door iets als een j. Alleen in de uiterst rechtse kolom is het verschil tussen twee klinkers in een vakje ook, zoals in het Nederlands, een tegenstelling tussen ongespannen en gespannen. In de klankleer zal duidelijk blijken dat de tegenstellingen iej - ie, uuj - uu, oew - oe structureel identiek zijn aan aa - a, oo - ó, ee - i, maar ook aan éj - i, òw - o. Zie hieromtrent ook (op deze website) bovengenoemd opstel in Ts. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) 1961. In het schema zijn ook de tweeklanken van het Nuenens opgenomen. Dat zijn verbindingen van een korte of lange klinker met een volgende j of w. Maar er bestaan in het oudere Nuenens - en daarmee bedoel ik het Nuenens dat al sterk verouderd was toen ik de taal leerde in de jaren '30 van de vorige eeuw - nog andere tweeklanken, nl. de de zogenaamde stijgende diftongen. Het zijn de verbindingen niet met een volgende maar met een voorafgaande j of w : de jé, de jè, de jö en de wò. Het zijn klanken die in het Nuenens in bepaalde woorden ontstaan in dezelfde posities waar ook verkorting van lange vocalen optreedt. We zouden ze daarom misschien beter als een bepaald soort gespannen en verkorte klinker kunnen beschouwen in plaats van als een tweeklank, juist zoals we dat - zoals we boven zagen - ook doen met de iej, de uuj en de oew. Ik noem een paar voorbeelden die misschien zelfs vandaag nog wel gehoord kunnen worden van oudere dialectsprekers: Djénnènt voor "Eeneind" (straatnaam), pjèrd "paard", ne zjöms "een zeem", schwòn "mooi". Ze zijn uitvoerig behandeld in mijn opstel Een impasse in het dialect van Nuenen, Taal en Tongval, XI (1959), pag. 24-36. Terzijde : over de medeklinkers spreek ik niet, want die wijken niet af van die in het Nederlands. Wel komt er in het Nuenens een ng voor waar het Nederlands een n heeft, bv. peeng "pijn", binge "binden", maar het Nederlands kent natuurlijk ook wel een ng. En dan is er nog de sibilantische of suizende r, waarover beneden in een aparte paragraaf. KlankvoorbeeldenIn de volgende reeks van voorbeelden probeer ik een indruk te geven van het Nuenens zoals het in de klanken van een aantal alledaagse woorden aan ons verschijnt. De reeks voorbeelden wil niet uitputtend zijn.1. Achter - Rond
2. Gespreid
3. Voor - Rond
Aan dit opsommende overzicht moet nog iets worden toegevoegd, dat ook zeer informatief is over het karakter van het Nuenens, zij het ook dat het in het voorgaande eigenlijk al geïmpliceerd is. Dat is dat in het Nuenens de klanken òòw en aaw ontbreken, klanken die zo karakteristiek zijn voor Peellandse dialecten, zoals bijvoorbeeld het Deurnes. Het is ook mogelijk daarvan de oorzaak aan te wijzen: het is het gevolg van een algemene palatalisering van deze Peellandse klanken tot respectievelijk ööw en èèw, klanken die men omgekeerd in het Deurnes bv. niet aantreft. Over die ontwikkeling zelf heb ik eerder een klein opstelletje geschreven in Mededelingen van de NCDN (1966). UmlautTot de klankleer behoren ook de regels omtrent verandering van klanken in bepaalde posities. Vanouds is bekend de umlautsregel die voorspelt dat een klinker meer voorlijk wordt als in de uitgang een i of j voorkomt. Dat is de achtergrond van tegenstellingen als 'n haand - hèèndje, 'n maand - mèèndje (mand), ne raand - rèèndje, nen tand - tèèndje, nen hond - 'n heundje, twéje heund, nen hoewt - twéje huuj, ne stoewl - 'e stuuleke, twéje stuujl, gròwt - grötter, ik val - hèj véélt. Wanneer in een latere fase van de geschiedenis de veroorzakende i of j verdwijnt, moet de regel anders geformuleerd worden. Wat eenmaal een fonetisch verschijnsel was wordt dan een morfologisch verschijnsel. De grammatica zegt dan: het verkleinwoord, de vergrotende trap van een bijvoeglijk naamwoord, het meervoud van het substantief en de derde persoon enkelvoud van het werkwoord vertonen palatalisatie (of Umlaut). Wanneer bovendien de bedoelde vormtegenstelling een verschijnsel wordt dat nog slechts in uitzonderingsgevallen optreedt - en dat is in het Nuenens het geval - houdt de mogelijkheid van beregeling op. Er resten dan verschijnselen die niet meer verklaard kunnen worden zonder een beroep te doen op de geschiedenis. Men kan alleen nog een opsomming geven. Verlies van -dVan verschillende Oost-Brabantse dialecten is bekend dat ze in een aantal woorden de eind-d verliezen : goe voor goed e.d. Vooral in de Peel (Deurne en Asten) is dat te horen maar ook in Oerle (A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1962) komt dat voor. Het Nuenens kent op dit gebied maar een paar voorbeelden: 't is kò doew (het is kwaad doen) "het is niet om te doen", 't is kò hébbe (het is kwaad hebben) "het is niet om te hebben, het is onverdraaglijk", met daarnaast het schertsende bijvoeglijk naamwoord voor "dood" : hèj is dwòkuttel. VelariseringEen inmiddels sterk verouderend klankverschijnsel in het Nuenens is de velarisering van de nasale n. Voorbeelden zijn: feeng, fijn; peeng, pijn; 't seeng, het zijne; vinge, vinden; binge, binden; greengze, grijnzen, huilen; wingglééske, wijnglaasje; k'rneengt, konijnen; keengs, kinds. We moeten het niet als een actieve fonologische regel beschouwen, want het verschijnsel is niet beperkt tot bepaalde fonetische of fonologische contexten. Dat kan eertijds wel het geval geweest zijn, maar thans - overigens ook al weer historie - is het te beschouwen als een onberegelbaar relict. De uitdrukking Dè sal wòr zing!, "Dat zal waar wezen, Dat heb je goed", was in mijn herinnering zelfs beperkt tot één enkele spreker.Verkorting en spanning van klinkersEr zijn bepaalde morfologische formaties of grammaticale categorieën waarbij verkorting (en bij de gesloten klinkers spanning) optreedt. De gevallen waar zich dat voordoet worden beneden geïllustreerd. Tezamen met de verkortende spanning van vocalen werkt vaak de umlaut en worden ook stijgende tweeklanken als jè - jé - wò - jö veroorzaakt. Merk op dat bij de zogenoemde korte vocalen bij vergelijking met de lange ook wel een grotere spanning geconstateerd kan worden. Men vergelijke bijvoorbeeld de "losse" aa met de wat "strakkere" a, die immers ingehouden moet worden omdat hij anders te lang duurt.
Verkleinwoorddeur - durke (deur)scheur - schurke (scheur) kleur - klurke (kleur) schuujer - schuurke (schuur) stuujer - stuurke (stuur) muujer - muurke (muur) k'tiejr - k'tierke (kwartier) spiejr - spierke (spier) stiejr - stierke (stier) stéjn - stjénke (steen) béjn - bjénke(been) téjn - tjénke (teen) héjer - hérke (hirke) (heer) péjer/péér - pérke (pirke) (peer) schéér - schérke (schaar) weer - wirke (weer,weertje) baard - bardje (baard) hòòr - hörke (haar) blòòr - blörke (blaar) koord - kurtje (koord) kaart - kartje (kaart) k'ntòwer - k'ntörke (kantoor) p'stòwer - p'störke (pastoor) òwer - (j)örke (oor) òwch - öjgske (oog) blööw - blöwke (blauw,blöwke (heggemus)) vrööw - vröwke (vrouw) klòwt - klötje (kloot) òwm - jömke (oom) voewt - vuutje (voet) hoewt - huutje (hoed) stròòt - strötje, streujke (straat) ròòm - römke (raam) kneup/knöjp - knöpke (knoop) laaj - lajke (lade) Meervouddeur - durre (deur)scheur - schurre (scheur) kleur - klurre (kleur) péjer - pérre (peer) kéjer - kérre (keer) héjer - hérre (heer) schuujer - schuure (schuur) stuujer - stuure (stuur) muujer - muure (muur) stiejer - stiere (stier) hoewr - hoere (hoer) òwer - órre (oor)
Verbogen bijvoeglijk naamwoordròwt - róje (rood)kléén - klénne (klein) blööw - blöwe (blauw) duujer - duure (duur) bréjt - bri-je (breed) smaal - smalle (smal) laang - lange (lang) kèèw - kèwwe (koud) zwòòr - zwòre (zwaar)
Vergrotende trapgròwt - gröter (groot)ròwt - rójer (rood) kléén - klén(d)er (klein) blööw - blöwer (blauw) gööw - göwer (gauw) duujer - duurder (duur) bréjt - bri-jer (breed) smaal - smal(d)er (smal) kèèw - kèwer (koud)
WerkwoordsvormenInfinitief, 3e persoon ev o.t.t., 1e persoon ev o.v.t. en voltooid deelwoord. léjne - ljént, ljénde, geljénd (lenen)
In samenstellingenspaare - sparpot (sparen, spaarpot)schaand - schandòòl (schande. schandaal) haand - handvat (hand, handvat). bròwt - den brótkant (brood, -kant) slòwt - slótkant (sloot, -kant) beek - de Bikstròòt (beek, de Beekstraat) stéjn - de stjénoove (steen, -oven) éjn - jénnentwintich - jénnichte (een, eenentwintig, enige) schoewn - schoenfeeters (schoen, -veters) koew- koestrónt (koe, koestront). schuujr - schuurdurre (schuur, -deuren) biejr - bierglas (bier, -glas) stiejr - stierkalf (stier, -kalf) biej - biemees (bij, bijmees - koolmees) viejr - vierklèts (vier, galop) driej - driepòwt (drie, driepoot) viejer - vierkant (vier, vierkant) wèèrk - wérkman (werk, werkman). èèrd - èrdkaar (aarde, aardkar). wèèje - wèjwatter (wijden, wijwater). geut - gutstéjn (goot, gootsteen) deur - durgebónd (deur, deurgebond) Andere gevallentwéje - twédde (twee, tweede),twéje - mi s'n twénne / twinne (twee, met z'n tweeën), viejr - vierde (vier, vierde), vééjf - vèjvde (vijf, vijfde). tiejn - tiende (tien, tiende). zeuve - zuvvende (zeven, zevende). neege - niggende (negen, negende). aacht - achste (acht, achtste). twèèlf - twèlvde (twaalf, twaalfde). wèèrt - wèrt (waarde, waard), wèèrm - wèrmt (warm, warmte), zèèlf - de zèlvde (zelf, dezelfde) aander - andere (ander, andere). kléén - de klénne - klénnichèjt (klein, kleine, kleinigheid).
Overigens zijn er ook werkwoorden waaromtrent ik enige twijfel heb:
Het verschijnsel doet zich ook voor op het niveau van woordgroepen: duujer - duur genóch, ziejk - ziek sat. Men vergelijke ook wat in de vormleer bij de bespreking van de werkwoordsvormen over het verschijnsel gezegd wordt. Zie voor een uitvoeriger behandeling Een impasse in het dialect van Nuenen (Taal en Tongval, XI (1959), 24 - 36). Verlenging en ontspanning van klinkersVerkleinwoordkant - kèèntje kanttand-tèèntje tand kónd-keuntje kont mónt-meuntje mond snòr - snoorske (snor) blad - blèèjke (blad) Werkwoordsvormenbinge - hèj beengt (binden) zinge - hèj zeengt (zingen)vinge - gèj veengt (vinden) springe - gèj spreengt (springen) valle - gèj vaalt (vallen) schille - 't scheelt (verschillen) kanne - gèj kaant (kunnen) hange - gèj haangt (hangen) télle - gèj téélt (tellen) schélle - gèj schéélt (schillen) kòmme - gèj kòòmt (komen) spòlle - gèj spòòlt (spollen) Andere gevallendinge - deengs sat (dingen, dings genoeg)niks wèrt - gjén wèèrt - (niets waard, geen waarde)
ik ziej - hèj zieget (zien),
Stijgende diftongenZie het opstel Een impasse in het Dialect van Nuenen in Taal en Tongval.Mouillering van medeklinkersGemouilleerde /cononanten\ (altijd met een dentaal articulatiepunt) komen voor in de volgende woorden:
la/t\er - (later) pla/t\s - (plaats) scha/t\se - (schaatsen) ba/s\ - (baas) ha/s\ - (haas) a/l\ing - (geheel en al) va/d\er - (vader) peta/z\ie - (stamppot) rewa/z\ie - (ruigte) wa/z\ig - (wazig) ló/z\ie - (horloge) ma/z\ele - (mazelen) rò/s\ - (roos) ró/z\e - (rozen) kwò/l\e - (kool) bwò/n\e - (bonen) wò/n\e - (interjectie om accent te leggen op wat juist gezegd is) ne schwò/n\e - (een mooie) De sibilantische rZonder twijfel had het Nuenens voorheen de sibilantische r. Fonetisch kan die consonant beschreven worden als een tegen de boventanden gearticuleerde R met de bijkomende eigenschap "spirantisch": de lucht stroomt tussen de (trillende, ratelende) tong en de boventanden door, terwijl ook de stembanden trillen. Een voorbeeld is het woord réégen "regen" dat tegelijk klinkt als zéégen. Deze consonant rz sluit zich, anders dan de gewone -r-, aan bij de dentalen die sandhi-vormen met -n veroorzaken (zie bij Sandhi). Toevallig komt die -r- een keer voor in een bandopname die ik in Nuenen maakte in de jaren '60, waarop te horen is: den rzòg (de rogge). In het latere Nuenens komt die -r- niet meer voor. Ze heeft haar sporen achtergelaten in de volgende, geherstructureerde, woorden: narzig "narrig", teurze "tornen", 'n heurs "hoornaar, horzel", snoorske "snorretje", kaarske "karretje", wèrzbòòrsel "warborstel", öjtschaarzen "uitscharren" en het klompenmakerswoord afpòrze "afporren". De -r- heeft zich dus opgelost in een tweetal gewone medeklinkers. Een frappante illustratie van het verschijnsel is ook de uitspraak sloew voor de achternaam "Reloe", verbonden aan het bekende snoepwinkeltje van Miej/Mieke Sloew.Sandhi-verschijnselen en assimilatieBij de bespreking van het lidwoord in de Vormleer hebben we de sandhi-verschijnselen besproken.Onder assimilatie wordt verstaan het stemhebbend resp. stemloos uitspreken van medeklinkers, die theoretisch stemhebbend resp. stemloos zijn, afhankelijk van hun fonetische omgeving in de zin of binnen het woord. Over het laatste, de omgeving binnen het woord - denk aan öjtsuujke (met een -s- in plaats van -z-), wéchféége (met -ch- en -f- in plaats van -g- en -v-) spreken we niet voor zover de regelmaat overeenkomt met die in het Nederlands. Alle assimilatieregels van het Nederlands gelden ook voor het Nuenens. Iets wat afwijkt van de Nederlandse regelmaat is de assimilatie van stemhebbende explosieve -d- aan een voorafgaande stemloze medeklinker in gevallen als: öjttoew (uitdoen, uit doen; dè moette allemól öjttoew, hèj zal 'r niks op öjt toew); op 't tak, (op het dak); is tè, is dat; was tòòr, (was daar). De regel staat niet sterk en wijkt snel voor de Nederlandse regelmaat. Vergelijk over deze materie A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland I, §259 (blz. 224). Jan van Bakel - september 2003.
|